Column – De jeneverbes
Hoe het begon. Het is al heel wat jaren geleden, dat mijn verre voorouders opgroeiden in Nederland. Het was na de laatste ijstijd. De omstandigheden waren ronduit bar: bitterkoude winden gierden over het kale zand. Niet bepaald een prettig klimaat. Toch wist mijn familie zich hier te vestigen. Niet alleen wind, maar ook sneeuwstormen moesten ze trotseren. Door het gewicht van de sneeuw op hun takken scheurden ze uit en ontstonden hun grillige groeivormen. Mijn voorouders hielden stand en kregen de naam van een taai en weerbarstig soort. En daar ben ik, een jonge jeneverbesstruik, trots op!
Kwijnen
Dankzij mijn scherpe naalden weet ik me te verdedigen tegen dieren die het op mijn takken hebben voorzien. Maar hoe ik me moet weren tegen andere gasten is mij een raadsel. Om te leven heb ik licht nodig. Met die snelle groeiers om me heen, leef ik constant in angst dat ik in hun schaduw beland. Er lijkt niets anders op te zitten dan het lijdzaam ondergaan. Gelukkig ben ik van een soort dat meester is in het kwijnen. Dus ik ga nog wel een tijdje mee. Bij voldoende licht zou ik het in dit kikkerlandje zo’n 80 tot 120 jaar vol kunnen houden. Wie redt mij?
Mysterieus en magisch
Over onze familie wordt van alles gezegd en beweerd. We zouden mythische, medicinale en culinaire eigenschappen hebben. Een voorbeeld. Onze kroon kan zo dicht zijn dat er bijna geen licht door valt. Op enige afstand, en zeker bij mist en schemering, worden onze mysterieuze donkere silhouetten ervaren als bovenmenselijke gedaantes. Niet zo vreemd toch?
Het groen van mijn voorouders werd geknipt om boze geesten van boerenbruiloften te weren. Mensen dachten ook dat door het roken van onze takken en naalden de pest buiten de deur gehouden kon worden. Bewoners van het Duitse eiland Rügen stopten bij de bouw van hun huis een tak van mijn voorouders in het fundament. Zo hoopten ze de duivel op afstand te houden. Een hele verantwoordelijk voor ons jeneverbessen! Het gros van de nuchtere Nederlanders associëren ons, en dan vooral onze kegelbessen, met zuurkool, stoofschotels en jenever. Daar gaat ons nageslacht…
Nieuwe generaties
Uiteraard hoop ik dat ik wat kroost kan voortbrengen. Als er bij mij in de buurt een vrouwtjesstruik gaat bloeien, kan de wind haar mijn stuifmeel bezorgen. Daarna moet ik drie jaar wachten tot haar kegelbessen rijp zijn. Hopelijk wordt de ontwikkeling intussen niet verpest door die akelig droge zomers, insecten of een heidebrand. Zodra de vruchten rijp zijn, krijgen onze vrouwtjes bezoek van eksters, grote lijsters en merels. De zaden poepen ze weer uit en hopelijk op de beste plek, want we zijn veeleisend: schrale, open grond zonder mossen en grassen, af en toe wat stuivend zand, de juiste temperatuur en afwezigheid van zaden etende muizen en kevers. Als mijn jonge spruit dan uiteindelijk het levenslicht ziet, moeten vee of konijnen ophoepelen. Die dieren zijn gek op de dan nog zachte naalden van ons kleintje. Wat een gedoe, hè?
Natuurwaarde
Met trots durf ik te zeggen dat wij jeneverbessen een belangrijke bijdrage leveren aan de natuur. Onze afgevallen naalden verteren snel. Daardoor komen voedingsstoffen vrij die goed zijn voor de ontwikkeling van kraaiheide. Sommige soorten schimmels (paddenstoelen) komen alleen of vrijwel alleen in ons struweel voor. Muizen, konijnen en vogels smullen van onze kegelbessen en, gelukkig, zorgen vogels voor de verspreiding van onze zaden. In ons moeilijk doordringbaar struikgewas bieden wij een veilige broed- en schuilplaats voor dieren. En we krijgen ‘visite’ van zo’n 90 verschillende soorten insecten en onze voeten groeien mossen, korstmossen en sommige bloemplanten. Kortom, het is bij ons reuze gezellig! Maar niet iedereen is even welkom. Jeneverbeskevers, jeneverbesmotten en schorskevers zie ik liever gaan dan komen!
Hoop!
Hier in het prachtige Panbos word ik omringd door mijn familie. En daar niet alleen. Ik heb in het Utrechts Landschap bijvoorbeeld ook familie in het Ridderoordse bos, op Bornia en de Koeheuvels. Mijn meeste (verre) familie kom je vooral tegen in Drenthe, Brabant en de Veluwe. En, hoe mooi kan het zijn aan het einde van het jaar, er is hoop! Onze redder in nood is boswachter Joris Hellevoort van Utrechts Landschap. Sinds dit jaar is hij ‘Op de bres voor de jeneverbes’ om onze soort te beschermen en ons een betere toekomst te geven. Al die vervelende bomen en struiken die ons licht wegnemen laat hij weghalen. Onze jeugdige nakomelingen gaat hij koesteren. De boswachter denkt ook aan ons kiembed. Misschien gaat hij wel stukjes plaggen?
Jacqueline van Dam, Boswachter Utrechts Landschap